Uit de intakegesprekken van Bodem APK Fryslân bleek dat de reden voor verminderde groei op bepaalde plekken in het perceel vaak moeilijk te verklaren is. Ondernemers tasten vaak in het duister bij het vinden van de oorzaak. Sigrid Arends (Delphy) laat in de bijeenkomst Bodemziekten en bodemleven verschillende voorbeelden zien waarin verminderde groei ten onrechte gewijd is aan droogte of bodemstructuur. Na analyse bleek een aaltje of andere bodemziekte de groeiremming te veroorzaken.
Geen enkele bodem is volledig ziektewerend. Toch zijn er mogelijkheden om de bodem weerbaarder te maken. Daar waar je kunt sturen moet je dat zeker doen. De puzzelstukjes van een goede en ziektewerende bodem zijn: samenstelling (percentage organisch stof, zand, dal, veen, klei, afslibbaarheid); bemestingstoestand (pH, elementen); waterhuishouding (drainage, pF-curve; en het bodemleven.
Bodemleven
Bij het bodemleven kijken we het meeste naar de bovenste 30 centimeter van de bodem. Van 0 tot 10 centimeter diep komen we vooral mijten, spinnen, mieren, kevers, boskakkerlakken en slakken tegen. Daaronder, van 10 tot 20 centimeter diep, leven de gewone en de rode regenworm, duizendpoten, miljoenpoten, aaltjes, springstaarten en woelmuizen. Op 20 tot 30 centimeter diepte komen we grauwe (regen-) wormen tegen, vliegenlarven, keverlarven, doodgravers en mollen. Van deze bodemorganismen vallen aaltjes op doordat ze veel schade veroorzaken in de teelt.
Aaltjes zijn de meest voorkomende soort in het bodemleven.
Opbrengstderving
De laatste jaren zien we een toename van opbrengstderving. Dit heeft verschillende oorzaken, zoals: de teeltfrequentie, bodemstructuur, en bemesting (bijv. pH). Deze drie oorzaken zijn verantwoordelijk voor ruim een kwart van de opbrengstderving. Oorzaken die veel sterker bijdragen aan bodemderving zijn: ziekten en plagen, alen en droogte. Alen veroorzaken ruim een kwart van de opbrengstderving. Helaas zien we de laatste jaren een toename.
Aaltjes die problemen geven in Fryslân
In grasland geven Meilodogynee Naasi en Minor (havercystenaaltje) problemen. Wat helpt is meer rooivruchten telen, die breken de aaltjespopulatie af. In aardappelen geven vooral de Trichodoriden, de Pratylenchus Penetrans schade, evenals in snijmais. In grasland maakt de rassenkeuze ook veel verschil. Engels raaigras vermeerdert het wortelknobbelaaltje minder dan Italiaans raaigras.
Bestrijding
Bij hoge organische stofgehaltes worden minder aaltjes gevonden. Opvallend is dat in de praktijk ondiepe grondbewerking meer dan het toevoegen van stro of compost lijkt bij te dragen aan de opbouw van organische stof. Sigrid laat een voorbeeld zien waarbij 1 centimeter minder diep ploegen al voor een aanzienlijk lagere afbraak van organisch stof zorgt. Andere strategieën zijn het bestrijden van onkruid aardappelopslag. In veel gevallen is ook de toepassing van granulaten noodzakelijk. Als de bodem heel goed voor mekaar is kan daarvan worden afgezien. Het is een misverstand dat granulaten het aaltje doden. Ze verlammen het aaltje, waardoor deze zich minder vermeerderd.
Natuurlijke vijanden van het aaltje zijn mijten, springstaarten en schimmels. Het blijkt in de praktijk nog niet mogelijk om natuurlijke vijanden in te zetten in de bestrijding. Ook de ervaring met mycorrhiza’s gecombineerd met niet kerende grondbewerking heeft geen duidelijk effect op het aaltje. Een jaar Tagetes telen kan wel veel verschil maken. Je hebt in dat jaar geen opbrengst, omdat de Tagetis minimaal 3 maanden moet staan en in juni gezaaid wordt. In een aardappelteelt in het volgende jaar werd in een onderzoek van PPO een meeropbrengst van een kleine 600 euro gerealiseerd.
Helaas ziet Sigrid de problemen met aaltjes de laatste jaren weer toenemen. Om de problemen goed in beeld te krijgen geldt ‘meten is weten’. Om een goed beeld te krijgen van de aaltjespopulatie is het belangrijk om bij bodemanalyses de incubatietechniek aan te vinken. Daarbij worden namelijk ook het aantal eieren en de larven bepaald die in met name de wortels en gewasresten aanwezig zijn.